Informatie over het woord zengen (Nederlands → Esperanto: bruldifekti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈzɛŋə(n)/
Afbrekingzen·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zeng(ik) zengde
(jij) zengt(jij) zengde
(hij) zengt(hij) zengde
(wij) zengen(wij) zengden
(jullie) zengen(jullie) zengden
(gij) zengt(gij) zengdet
(zij) zengen(zij) zengden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) zenge(dat ik) zengde
(dat jij) zenge(dat jij) zengde
(dat hij) zenge(dat hij) zengde
(dat wij) zengen(dat wij) zengden
(dat jullie) zengen(dat jullie) zengden
(dat gij) zenget(dat gij) zengdet
(dat zij) zengen(dat zij) zengden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zengzengt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zengend, zengende(hebben) gezengd

Vertalingen

Esperantobruldifekti