Informatie over het woord baden (Nederlands → Esperanto: bani sin)

Synoniemen: een bad nemen, zich baden

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbadə(n)/
Afbrekingba·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) baad(ik) baadde
(jij) baadt(jij) baadde
(hij) baadt(hij) baadde
(wij) baden(wij) baadden
(jullie) baden(jullie) baadden
(gij) baadt(gij) baaddet
(zij) baden(zij) baadden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bade(dat ik) baadde
(dat jij) bade(dat jij) baadde
(dat hij) bade(dat hij) baadde
(dat wij) baden(dat wij) baadden
(dat jullie) baden(dat jullie) baadden
(dat gij) badet(dat gij) baaddet
(dat zij) baden(dat zij) baadden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
baadbaadt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
badend, badende(hebben) gebaad

Voorbeelden van gebruik

Als u gebaad hebt, kunt u dit pak aantrekken.
Ik stal ze terwijl zij baadde.
Eens is er een bezoeker geweest die in de fontein ging baden.

Vertalingen

Catalaansbanyar‐se
Duitssich baden
Engelsbathe
Esperantobani sin
Fransse baigner
Hawaiaansʻauʻau
Hongaarsfürdik
Italiaansbagnarsi
Maleismandi
Papiamentsdal un baño
Portugeesbanhar‐se
Spaansbañarse
Thaisอาบน้ำ
Westerlauwers Friesbaaie