Informatie over het woord spinnen (Nederlands → Esperanto: ŝpini)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈspɪnə(n)/
Afbrekingspin·nen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) spin(ik) spon
(jij) spint(jij) spon
(hij) spint(hij) spon
(wij) spinnen(wij) sponnen
(jullie) spinnen(jullie) sponnen
(gij) spint(gij) spont
(zij) spinnen(zij) sponnen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) spinne(dat ik) sponne
(dat jij) spinne(dat jij) sponne
(dat hij) spinne(dat hij) sponne
(dat wij) spinnen(dat wij) sponnen
(dat jullie) spinnen(dat jullie) sponnen
(dat gij) spinnet(dat gij) sponnet
(dat zij) spinnen(dat zij) sponnen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
spinspint
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
spinnend, spinnende(hebben) gesponnen

Voorbeelden van gebruik

’s Avonds sponnen en breiden zij in hun kamertjes, dronken pepermuntthee en waren gelukkig.

Vertalingen

Catalaansbarrinar; filar
Duitsspinnen
Engelsspin
Esperantoŝpini
Faeröersmurra; spinna
Fransfiller la laine
Portugeesfiar; reduzir a fio; tecer; urdir
Saterfriesspinne; traale
Spaanshilar
Tsjechischpříst; upříst