Synoniemen: besmeren, smeren, insmeren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈdorsmerə(n)/ |
---|
Afbreking | door·sme·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) smeer door | (ik) smeerde door |
(jij) smeert door | (jij) smeerde door |
(hij) smeert door | (hij) smeerde door |
(wij) smeren door | (wij) smeerden door |
(jullie) smeren door | (jullie) smeerden door |
(gij) smeert door | (gij) smeerdet door |
(zij) smeren door | (zij) smeerden door |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) doorsmere | (dat ik) doorsmeerde |
(dat jij) doorsmere | (dat jij) doorsmeerde |
(dat hij) doorsmere | (dat hij) doorsmeerde |
(dat wij) doorsmeren | (dat wij) doorsmeerden |
(dat jullie) doorsmeren | (dat jullie) doorsmeerden |
(dat gij) doorsmeret | (dat gij) doorsmeerdet |
(dat zij) doorsmeren | (dat zij) doorsmeerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
smeer door | smeert door |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
doorsmerend, doorsmerende | (hebben) doorgesmeerd |