Informatie over het woord gekscheren (Nederlands → Esperanto: ŝerci)

Synoniemen: boerten, schertsen, gekheid maken, grappen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɣɛksxerə(n)/
Afbrekinggek·sche·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) gekscheer(ik) gekscheerde
(jij) gekscheert(jij) gekscheerde
(hij) gekscheert(hij) gekscheerde
(wij) gekscheren(wij) gekscheerden
(jullie) gekscheren(jullie) gekscheerden
(gij) gekscheert(gij) gekscheerdet
(zij) gekscheren(zij) gekscheerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) gekschere(dat ik) gekscheerde
(dat jij) gekschere(dat jij) gekscheerde
(dat hij) gekschere(dat hij) gekscheerde
(dat wij) gekscheren(dat wij) gekscheerden
(dat jullie) gekscheren(dat jullie) gekscheerden
(dat gij) gekscheret(dat gij) gekscheerdet
(dat zij) gekscheren(dat zij) gekscheerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
gekscheergekscheert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
gekscherend, gekscherende(hebben) gegekscheerd

Voorbeelden van gebruik

Lachend en gekscherend drijven de Engelsen de bal voor zich uit, alsof het geen ernst maar spel ware.
Zij probeerde te gekscheren, maar met bitter weinig succes.

Vertalingen

Afrikaansskerts
Catalaansbromejar; fotre’s; riure’s
Deensspøge
Duitsscherzen; Witze machen
Engelsjest; joke
Esperantoŝerci
Faeröersskemta
Finslaskea leikkiä
Fransbadiner
Italiaansscherzare
Latijniocare
Papiamentschansa
Poolsżatrować
Portugeesbrincar; caçoar; gracejar
Roemeensglumi
Saterfriesgnäägelje; maaljoagje; spoasje
Spaansbromear; chancearse
Tsjechischšprýmovat; žertovat
Westerlauwers Friesgekjeie
Zweedsskoja; skämta