Informatie over het woord kiemen (Nederlands → Esperanto: ĝermi)

Synoniem: ontkiemen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkimə(n)/
Afbrekingkie·men

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kiem(ik) kiemde
(jij) kiemt(jij) kiemde
(hij) kiemt(hij) kiemde
(wij) kiemen(wij) kiemden
(jullie) kiemen(jullie) kiemden
(gij) kiemt(gij) kiemdet
(zij) kiemen(zij) kiemden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) kieme(dat ik) kiemde
(dat jij) kieme(dat jij) kiemde
(dat hij) kieme(dat hij) kiemde
(dat wij) kiemen(dat wij) kiemden
(dat jullie) kiemen(dat jullie) kiemden
(dat gij) kiemet(dat gij) kiemdet
(dat zij) kiemen(dat zij) kiemden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
kiemend, kiemende(zijn) gekiemd

Voorbeelden van gebruik

De zaden kiemen pas in de lente.

Vertalingen

Duitsausschlagen; keimen; sprießen; sprossen
Engelsgerminate
Esperantoĝermi
Faeröersnæla
Fransgermer
Latijngerminare
Portugeesbrotar; germinar
Saterfrieskiene; kienje; spruutje; uutslo