Informatie over het woord ouwehoeren (Nederlands → Esperanto: babilaĉi)

Synoniemen: kletsen, lullen, meieren, snateren, wauwelen, zemelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɑu̯ʋəˈɦuːrə(n)/
Afbrekingou·we·hoe·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) ouwehoer(ik) ouwehoerde
(jij) ouwehoert(jij) ouwehoerde
(hij) ouwehoert(hij) ouwehoerde
(wij) ouwehoeren(wij) ouwehoerden
(jullie) ouwehoeren(jullie) ouwehoerden
(gij) ouwehoert(gij) ouwehoerdet
(zij) ouwehoeren(zij) ouwehoerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ouwehoere(dat ik) ouwehoerde
(dat jij) ouwehoere(dat jij) ouwehoerde
(dat hij) ouwehoere(dat hij) ouwehoerde
(dat wij) ouwehoeren(dat wij) ouwehoerden
(dat jullie) ouwehoeren(dat jullie) ouwehoerden
(dat gij) ouwehoeret(dat gij) ouwehoerdet
(dat zij) ouwehoeren(dat zij) ouwehoerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ouwehoerouwehoert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
ouwehoerend, ouwehoerende(hebben) geouwehoerd

Vertalingen

Duitsdummes Zeug reden; sinnloses Zeug reden; Stuß reden; quatschen; schnattern
Engelswaffle
Esperantobabilaĉi