Synoniem: viseren
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈɑftekənə(n)/ |
Afbreking | af·te·ke·nen |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) teken af | (ik) tekende af |
(jij) tekent af | (jij) tekende af |
(hij) tekent af | (hij) tekende af |
(wij) tekenen af | (wij) tekenden af |
(jullie) tekenen af | (jullie) tekenden af |
(gij) tekent af | (gij) tekendet af |
(zij) tekenen af | (zij) tekenden af |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) aftekene | (dat ik) aftekende |
(dat jij) aftekene | (dat jij) aftekende |
(dat hij) aftekene | (dat hij) aftekende |
(dat wij) aftekenen | (dat wij) aftekenden |
(dat jullie) aftekenen | (dat jullie) aftekenden |
(dat gij) aftekenet | (dat gij) aftekendet |
(dat zij) aftekenen | (dat zij) aftekenden |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
teken af | tekent af |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
aftekenend, aftekenende | (hebben) afgetekend |
Duits | visieren |
---|---|
Engels | endorse |
Esperanto | vizi |
Portugees | visar |
Spaans | visar |