Informatie over het woord wedden (Nederlands → Esperanto: veti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈʋɛdə(n)/
Afbrekingwed·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) wed(ik) wedde
(jij) wedt(jij) wedde
(hij) wedt(hij) wedde
(wij) wedden(wij) wedden
(jullie) wedden(jullie) wedden
(gij) wedt(gij) weddet
(zij) wedden(zij) wedden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) wedde(dat ik) wedde
(dat jij) wedde(dat jij) wedde
(dat hij) wedde(dat hij) wedde
(dat wij) wedden(dat wij) wedden
(dat jullie) wedden(dat jullie) wedden
(dat gij) weddet(dat gij) weddet
(dat zij) wedden(dat zij) wedden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
wedwedt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
weddend, weddende(hebben) gewed

Voorbeelden van gebruik

Zullen we wedden?

Vertalingen

Afrikaanswed
Catalaansapostar
Deensvædde
Duitswetten
Engelsbet; wager; stake
Esperantoveti
Faeröersvedda
Finslyödä vetoa
Fransparier
IJslandsveðja
Italiaansscommettere
Noorsvedde
Papiamentsbèt; pusta
Portugeesapostar
Saterfrieswädje
Schots-Gaelischgeall
Spaansapostar
Srananstrey
Thaisต่อ
Tsjechischsázet; vsadit se
Westerlauwers Frieswedzje
Zweedstippa