Synoniemen: komen halen, ophalen, op komen halen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑfɦalə(n)/ |
---|
Afbreking | af·ha·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) haal af | (ik) haalde af |
(jij) haalt af | (jij) haalde af |
(hij) haalt af | (hij) haalde af |
(wij) halen af | (wij) haalden af |
(jullie) halen af | (jullie) haalden af |
(gij) haalt af | (gij) haaldet af |
(zij) halen af | (zij) haalden af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) afhale | (dat ik) afhaalde |
(dat jij) afhale | (dat jij) afhaalde |
(dat hij) afhale | (dat hij) afhaalde |
(dat wij) afhalen | (dat wij) afhaalden |
(dat jullie) afhalen | (dat jullie) afhaalden |
(dat gij) afhalet | (dat gij) afhaaldet |
(dat zij) afhalen | (dat zij) afhaalden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
haal af | haalt af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
afhalend, afhalende | (hebben) afgehaald |