Synoniemen: aanzien, dulden, gedogen, harden, lijden, pikken, toelaten, tolereren, velen, kunnen tegen, op zich laten zitten, gelijden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈdraɣə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·dra·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verdraag | (ik) verdroeg |
(jij) verdraagt | (jij) verdroeg |
(hij) verdraagt | (hij) verdroeg |
(wij) verdragen | (wij) verdroegen |
(jullie) verdragen | (jullie) verdroegen |
(gij) verdraagt | (gij) verdroegt |
(zij) verdragen | (zij) verdroegen |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verdrage | (dat ik) verdroege |
(dat jij) verdrage | (dat jij) verdroege |
(dat hij) verdrage | (dat hij) verdroege |
(dat wij) verdragen | (dat wij) verdroegen |
(dat jullie) verdragen | (dat jullie) verdroegen |
(dat gij) verdraget | (dat gij) verdroeget |
(dat zij) verdragen | (dat zij) verdroegen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
verdraag | verdraagt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verdragend, verdragende | (hebben) verdragen |
Ze verdroegen de verstikkende hitte in de cabine nog een half uur.
Maar als je niet praat, is het misschien te verdragen.