Informatie over het woord vloeken (Nederlands → Esperanto: sakri)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈvlukə(n)/
Afbrekingvloe·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) vloek(ik) vloekte
(jij) vloekt(jij) vloekte
(hij) vloekt(hij) vloekte
(wij) vloeken(wij) vloekten
(jullie) vloeken(jullie) vloekten
(gij) vloekt(gij) vloektet
(zij) vloeken(zij) vloekten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) vloeke(dat ik) vloekte
(dat jij) vloeke(dat jij) vloekte
(dat hij) vloeke(dat hij) vloekte
(dat wij) vloeken(dat wij) vloekten
(dat jullie) vloeken(dat jullie) vloekten
(dat gij) vloeket(dat gij) vloektet
(dat zij) vloeken(dat zij) vloekten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
vloekvloekt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
vloekend, vloekende(hebben) gevloekt

Voorbeelden van gebruik

Zij vloekten en tierden en bonkten met de vuisten op de deur.
Hij vloekte onderweg als een bezetene.
Arbatan rende vloekend de kloof in, naar zijn gedemoraliseerde mannen toe.
Iedere zeeman begrijpt dat er in zulke gevallen veel gevloekt wordt om de moed erin te houden.
Vloekend liep hij de gang in, de trap op en het kantoor van Dolf binnen.
Ik vloekte en liet het ding rinkelen.
Ted Orping vloekte en schoof iets meer naar voren.

Vertalingen

Afrikaansswets; vloek
Engelscurse; swear
Esperantosakri
Faeröersbannast; svørja
Portugeesdesbocar‐se; praguejar; xingar
Roemeensblestema; înjura
Spaansblasfemar; jurar; voltar