Informatie over het woord roten (Nederlands → Esperanto: rui)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrotə(n)/
Afbrekingro·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) root(ik) rootte
(jij) root(jij) rootte
(hij) root(hij) rootte
(wij) roten(wij) rootten
(jullie) roten(jullie) rootten
(gij) root(gij) roottet
(zij) roten(zij) rootten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) rote(dat ik) rootte
(dat jij) rote(dat jij) rootte
(dat hij) rote(dat hij) rootte
(dat wij) roten(dat wij) rootten
(dat jullie) roten(dat jullie) rootten
(dat gij) rotet(dat gij) roottet
(dat zij) roten(dat zij) rootten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
rootroot
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
rotend, rotende(hebben) geroot

Vertalingen

Engelsret
Esperantorui
Faeröersbloyta
Spaansenriar