Informatie over het woord rusten (Nederlands → Esperanto: ripozi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɵstə(n)/
Afbrekingrus·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) rust(ik) rustte
(jij) rust(jij) rustte
(hij) rust(hij) rustte
(wij) rusten(wij) rustten
(jullie) rusten(jullie) rustten
(gij) rust(gij) rusttet
(zij) rusten(zij) rustten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ruste(dat ik) rustte
(dat jij) ruste(dat jij) rustte
(dat hij) ruste(dat hij) rustte
(dat wij) rusten(dat wij) rustten
(dat jullie) rusten(dat jullie) rustten
(dat gij) rustet(dat gij) rusttet
(dat zij) rusten(dat zij) rustten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
rustrust
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
rustend, rustende(hebben) gerust

Voorbeelden van gebruik

Na een paar minuten gerust te hebben, stond hij op en veegde het zweet van zijn voorhoofd, waarna hij de lasso weer oprolde.
Om een uur of twaalf was hij op een verlaten plek aangekomen, die geschikt leek om wat te rusten.
Vele uren hadden zij gelopen zonder te rusten.

Vertalingen

Afrikaansrus
Catalaansdescansar; reposar
Deenshvile
Duitsruhen; sich ausruhen
Engelsrest
Engels (Oudengels)restan
Esperantoripozi
Faeröershvíla seg
Finslevätä
Fransse reposer
Hongaarspihen
Italiaansriposarsi
Latijnrequiescere
Maleisaso … mengaso
Noorshvile
Papiamentsdeskansá
Poolswypoczywać
Portugeesdescansar; repousar; sossegar
Russischотдохнуть; отдыхать
Saterfriesräästje; raue; rauje; sik uutraue
Spaansdescansar; reposar
Thaisพักผ่อน
Zweedsrasta