Informatie over het woord tuigen (Nederlands → Esperanto: rigi)

Synoniemen: optakelen, optuigen

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) tuig(ik) tuigde
(jij) tuigt(jij) tuigde
(hij) tuigt(hij) tuigde
(wij) tuigen(wij) tuigden
(jullie) tuigen(jullie) tuigden
(gij) tuigt(gij) tuigdet
(zij) tuigen(zij) tuigden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) tuige(dat ik) tuigde
(dat jij) tuige(dat jij) tuigde
(dat hij) tuige(dat hij) tuigde
(dat wij) tuigen(dat wij) tuigden
(dat jullie) tuigen(dat jullie) tuigden
(dat gij) tuiget(dat gij) tuigdet
(dat zij) tuigen(dat zij) tuigden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
tuigtuigt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
tuigend, tuigende(hebben) getuigd

Vertalingen

Duitsauftakeln; ausrüsten
Engelsrig
Esperantorigi
Faeröersrigga til
Saterfriesaptoakelje; uutrustje
Spaansaparejar
Tsjechischvystrojit