Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈɔndərblɛi̯və(n)/ |
Afbreking | on·der·blij·ven |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) blijf onder | (ik) bleef onder |
(jij) blijft onder | (jij) bleef onder |
(hij) blijft onder | (hij) bleef onder |
(wij) blijven onder | (wij) bleven onder |
(jullie) blijven onder | (jullie) bleven onder |
(gij) blijft onder | (gij) bleeft onder |
(zij) blijven onder | (zij) bleven onder |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) onderblijve | (dat ik) onderbleve |
(dat jij) onderblijve | (dat jij) onderbleve |
(dat hij) onderblijve | (dat hij) onderbleve |
(dat wij) onderblijven | (dat wij) onderbleven |
(dat jullie) onderblijven | (dat jullie) onderbleven |
(dat gij) onderblijvet | (dat gij) onderblevet |
(dat zij) onderblijven | (dat zij) onderbleven |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
blijf onder | blijft onder |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
onderblijvend, onderblijvende | (zijn) ondergebleven |
Esperanto | resti sube |
---|