Informatie over het woord kantelen (Nederlands → Esperanto: renversiĝi)

Synoniemen: kapseizen, omslaan, omvallen, ten val komen, omkiepen, omkieperen, omkantelen, zich omrollen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkɑntələ(n)/
Afbrekingkan·te·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kantel(ik) kantelde
(jij) kantelt(jij) kantelde
(hij) kantelt(hij) kantelde
(wij) kantelen(wij) kantelden
(jullie) kantelen(jullie) kantelden
(gij) kantelt(gij) kanteldet
(zij) kantelen(zij) kantelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) kantele(dat ik) kantelde
(dat jij) kantele(dat jij) kantelde
(dat hij) kantele(dat hij) kantelde
(dat wij) kantelen(dat wij) kantelden
(dat jullie) kantelen(dat jullie) kantelden
(dat gij) kantelet(dat gij) kanteldet
(dat zij) kantelen(dat zij) kantelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kantelkantelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
kantelend, kantelende(zijn) gekanteld

Voorbeelden van gebruik

Tijdens de achtervolging werd er geschoten en kantelde de auto, zegt het parlementslid.

Vertalingen

Duitseinstürzen; kappen; umfallen
Engelsturn over; capsize; overturn
Esperantorenversiĝi
Saterfriesienfaale; ienstäite; ienstöärtje; uumefaale