Informatie over het woord opsturen (Nederlands → Esperanto: readresi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpstyːrə(n)/
Afbrekingop·stu·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) stuur op(ik) stuurde op
(jij) stuurt op(jij) stuurde op
(hij) stuurt op(hij) stuurde op
(wij) sturen op(wij) stuurden op
(jullie) sturen op(jullie) stuurden op
(gij) stuurt op(gij) stuurdet op
(zij) sturen op(zij) stuurden op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opsture(dat ik) opstuurde
(dat jij) opsture(dat jij) opstuurde
(dat hij) opsture(dat hij) opstuurde
(dat wij) opsturen(dat wij) opstuurden
(dat jullie) opsturen(dat jullie) opstuurden
(dat gij) opsturet(dat gij) opstuurdet
(dat zij) opsturen(dat zij) opstuurden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
stuur opstuurt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opsturend, opsturende(hebben) opgestuurd

Vertalingen

Esperantoreadresi