Informatie over het woord naderbij komen (Nederlands → Esperanto: apudiĝi)

Synoniemen: dichtbij komen, naderen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/nadərˈbɛi̯komə(n)/
Afbrekingna·der·bij·ko·men

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bijkom nader(ik) bijkwam nader
(jij) bijkomt nader(jij) bijkwam nader
(hij) bijkomt nader(hij) bijkwam nader
(wij) bij komen nader(wij) bijkwamen nader
(jullie) bij komen nader(jullie) bijkwamen nader
(gij) bijkomt nader(gij) bijkwaamt nader
(zij) bij komen nader(zij) bijkwamen nader
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) naderbijkome(dat ik) naderbijkwame
(dat jij) naderbijkome(dat jij) naderbijkwame
(dat hij) naderbijkome(dat hij) naderbijkwame
(dat wij) naderbij komen(dat wij) naderbijkwamen
(dat jullie) naderbij komen(dat jullie) naderbijkwamen
(dat gij) naderbij komet(dat gij) naderbijkwamet
(dat zij) naderbij komen(dat zij) naderbijkwamen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kom naderbijkomt naderbij
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
naderbij komend, naderbij komende(zijn) naderbijgekomen

Voorbeelden van gebruik

De mannen kwamen naderbij.
Het kwam naderbij en hield toen opeens op.
„Zie je iets?” vroeg Jan naderbij komende.