Informatie over het woord uitdagen (Nederlands → Esperanto: provoki)

Synoniemen: provoceren, tarten, tergen, uittarten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœy̯daɣə(n)/
Afbrekinguit·dagen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) daag uit(ik) daagde uit
(jij) daagt uit(jij) daagde uit
(hij) daagt uit(hij) daagde uit
(wij) dagen uit(wij) daagden uit
(jullie) dagen uit(jullie) daagden uit
(gij) daagt uit(gij) daagdet uit
(zij) dagen uit(zij) daagden uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uitdage(dat ik) uitdaagde
(dat jij) uitdage(dat jij) uitdaagde
(dat hij) uitdage(dat hij) uitdaagde
(dat wij) uitdagen(dat wij) uitdaagden
(dat jullie) uitdagen(dat jullie) uitdaagden
(dat gij) uitdaget(dat gij) uitdaagdet
(dat zij) uitdagen(dat zij) uitdaagden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
daag uitdaagt uit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitdagend, uitdagende(hebben) uitgedaagd

Vertalingen

Catalaansprovocar
Deensprovokere; udfordre
Engelsdefy; provoke; challenge
Esperantoprovoki
Fransprovoquer
Portugeesdesafiar; provocar; reptar
Spaansdesafiar; provocar; retar