Synoniemen: provoceren, tarten, tergen, uittarten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯daɣə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·dagen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) daag uit | (ik) daagde uit |
(jij) daagt uit | (jij) daagde uit |
(hij) daagt uit | (hij) daagde uit |
(wij) dagen uit | (wij) daagden uit |
(jullie) dagen uit | (jullie) daagden uit |
(gij) daagt uit | (gij) daagdet uit |
(zij) dagen uit | (zij) daagden uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uitdage | (dat ik) uitdaagde |
(dat jij) uitdage | (dat jij) uitdaagde |
(dat hij) uitdage | (dat hij) uitdaagde |
(dat wij) uitdagen | (dat wij) uitdaagden |
(dat jullie) uitdagen | (dat jullie) uitdaagden |
(dat gij) uitdaget | (dat gij) uitdaagdet |
(dat zij) uitdagen | (dat zij) uitdaagden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
daag uit | daagt uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uitdagend, uitdagende | (hebben) uitgedaagd |