Informatie over het woord vermeerderen (Nederlands → Esperanto: pliigi)

Synoniemen: vergroten, opvoeren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/vərˈmerdrə(n)/
Afbrekingver·meer·de·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) vermeerder(ik) vermeerderde
(jij) vermeerdert(jij) vermeerderde
(hij) vermeerdert(hij) vermeerderde
(wij) vermeerderen(wij) vermeerderden
(jullie) vermeerderen(jullie) vermeerderden
(gij) vermeerdert(gij) vermeerderdet
(zij) vermeerderen(zij) vermeerderden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) vermeerdere(dat ik) vermeerderde
(dat jij) vermeerdere(dat jij) vermeerderde
(dat hij) vermeerdere(dat hij) vermeerderde
(dat wij) vermeerderen(dat wij) vermeerderden
(dat jullie) vermeerderen(dat jullie) vermeerderden
(dat gij) vermeerderet(dat gij) vermeerderdet
(dat zij) vermeerderen(dat zij) vermeerderden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
vermeerdervermeerdert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
vermeerderend, vermeerderende(hebben) vermeerderd

Vertalingen

Catalaansaugmentar
Duitsvermehren
Engelsincrease; augment
Esperantopliigi
Fransaugmenter
Portugeesaumentar
Saterfriesfermeerje; fermoorje