Synoniemen: flatteren, verfraaien, vermooien
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔpʋɛrkə(n)/ |
---|
Afbreking | op·wer·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) werk op | (ik) werkte op |
(jij) werkt op | (jij) werkte op |
(hij) werkt op | (hij) werkte op |
(wij) werken op | (wij) werkten op |
(jullie) werken op | (jullie) werkten op |
(gij) werkt op | (gij) werktet op |
(zij) werken op | (zij) werkten op |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) opwerke | (dat ik) opwerkte |
(dat jij) opwerke | (dat jij) opwerkte |
(dat hij) opwerke | (dat hij) opwerkte |
(dat wij) opwerken | (dat wij) opwerkten |
(dat jullie) opwerken | (dat jullie) opwerkten |
(dat gij) opwerket | (dat gij) opwerktet |
(dat zij) opwerken | (dat zij) opwerkten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
werk op | werkt op |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
opwerkend, opwerkende | (hebben) opgewerkt |