Informatie over het woord pronken (Nederlands → Esperanto: pavi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈprɔŋkə(n)/
Afbrekingpron·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) pronk(ik) pronkte
(jij) pronkt(jij) pronkte
(hij) pronkt(hij) pronkte
(wij) pronken(wij) pronkten
(jullie) pronken(jullie) pronkten
(gij) pronkt(gij) pronktet
(zij) pronken(zij) pronkten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) pronke(dat ik) pronkte
(dat jij) pronke(dat jij) pronkte
(dat hij) pronke(dat hij) pronkte
(dat wij) pronken(dat wij) pronkten
(dat jullie) pronken(dat jullie) pronkten
(dat gij) pronket(dat gij) pronktet
(dat zij) pronken(dat zij) pronkten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
pronkpronkt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
pronkend, pronkende(hebben) gepronkt

Vertalingen

Engelsshow off; strut
Esperantopavi
Portugeesempavonar‐se; pavonear‐se
Spaansfachendear; pavonearse