Informatie over het woord afmeten (Nederlands → Esperanto: mezuri)

Synoniemen: meten, opmeten, opnemen, roeien, uitmeten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfmetə(n)/
Afbrekingaf·me·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) meet af(ik) mat af
(jij) meet af(jij) mat af
(hij) meet af(hij) mat af
(wij) meten af(wij) maten af
(jullie) meten af(jullie) maten af
(gij) meet af(gij) maat af
(zij) meten af(zij) maten af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afmete(dat ik) afmate
(dat jij) afmete(dat jij) afmate
(dat hij) afmete(dat hij) afmate
(dat wij) afmeten(dat wij) afmaten
(dat jullie) afmeten(dat jullie) afmaten
(dat gij) afmetet(dat gij) afmatet
(dat zij) afmeten(dat zij) afmaten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
meet afmeet af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afmetend, afmetende(hebben) afgemeten

Vertalingen

Afrikaansmeet
Catalaansmesurar
Deensmåle
Duitsmessen; abmessen; aufmessen
Engelsmeasure
Engels (Oudengels)metan
Esperantomezuri
Faeröersmála; máta
Finsmitata
Fransmesurer
Italiaansmisurare
Latijnmetiri
Papiamentsmidi
Portugeesbalizar; medir
Saterfriesapmeete; meete; oumeete
Spaansmedir; tomar la medida
Westerlauwers Friesôfmjitte