Informatie over het woord benadelen (Nederlands → Esperanto: malutili)

Synoniemen: afbreuk doen aan, deren, schaden, laederen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/bəˈnadelə(n)/
Afbrekingbe·na·de·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) benadeel(ik) benadeelde
(jij) benadeelt(jij) benadeelde
(hij) benadeelt(hij) benadeelde
(wij) benadelen(wij) benadeelden
(jullie) benadelen(jullie) benadeelden
(gij) benadeelt(gij) benadeeldet
(zij) benadelen(zij) benadeelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) benadele(dat ik) benadeelde
(dat jij) benadele(dat jij) benadeelde
(dat hij) benadele(dat hij) benadeelde
(dat wij) benadelen(dat wij) benadeelden
(dat jullie) benadelen(dat jullie) benadeelden
(dat gij) benadelet(dat gij) benadeeldet
(dat zij) benadelen(dat zij) benadeelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
benadeelbenadeelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
benadelend, benadelende(hebben) benadeeld

Vertalingen

Duitsbeeinträchtigen
Engelsharm
Esperantomalutili
Fransnuire
Italiaansnuocere
Portugeesdanificar; prejudicar
Saterfriesskoadje
Spaansperjudicar