Informatie over het woord kibbelen (Nederlands → Esperanto: malpaceti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkɪbələ(n)/
Afbrekingkib·be·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kibbel(ik) kibbelde
(jij) kibbelt(jij) kibbelde
(hij) kibbelt(hij) kibbelde
(wij) kibbelen(wij) kibbelden
(jullie) kibbelen(jullie) kibbelden
(gij) kibbelt(gij) kibbeldet
(zij) kibbelen(zij) kibbelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) kibbele(dat ik) kibbelde
(dat jij) kibbele(dat jij) kibbelde
(dat hij) kibbele(dat hij) kibbelde
(dat wij) kibbelen(dat wij) kibbelden
(dat jullie) kibbelen(dat jullie) kibbelden
(dat gij) kibbelet(dat gij) kibbeldet
(dat zij) kibbelen(dat zij) kibbelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kibbelkibbelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
kibbelend, kibbelende(hebben) gekibbeld

Vertalingen

Duitssich streiten
Esperantomalpaceti