Synoniem: verleren
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈɑfleːrə(n)/ |
Afbreking | af·le·ren |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) leer af | (ik) leerde af |
(jij) leert af | (jij) leerde af |
(hij) leert af | (hij) leerde af |
(wij) leren af | (wij) leerden af |
(jullie) leren af | (jullie) leerden af |
(gij) leert af | (gij) leerdet af |
(zij) leren af | (zij) leerden af |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) aflere | (dat ik) afleerde |
(dat jij) aflere | (dat jij) afleerde |
(dat hij) aflere | (dat hij) afleerde |
(dat wij) afleren | (dat wij) afleerden |
(dat jullie) afleren | (dat jullie) afleerden |
(dat gij) afleret | (dat gij) afleerdet |
(dat zij) afleren | (dat zij) afleerden |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
leer af | leert af |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
aflerend, aflerende | (hebben) afgeleerd |
Engels | unlearn |
---|---|
Esperanto | mallerni |
Italiaans | disimparare |
Spaans | desaprender |
Westerlauwers Fries | ôfleare |