Synoniem: van zich afschudden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈkʋɛi̯trakə(n)/ |
---|
Afbreking | kwijt·ra·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) raak kwijt | (ik) raakte kwijt |
(jij) raakt kwijt | (jij) raakte kwijt |
(hij) raakt kwijt | (hij) raakte kwijt |
(wij) raken kwijt | (wij) raakten kwijt |
(jullie) raken kwijt | (jullie) raakten kwijt |
(gij) raakt kwijt | (gij) raaktet kwijt |
(zij) raken kwijt | (zij) raakten kwijt |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) kwijtrake | (dat ik) kwijtraakte |
(dat jij) kwijtrake | (dat jij) kwijtraakte |
(dat hij) kwijtrake | (dat hij) kwijtraakte |
(dat wij) kwijtraken | (dat wij) kwijtraakten |
(dat jullie) kwijtraken | (dat jullie) kwijtraakten |
(dat gij) kwijtraket | (dat gij) kwijtraaktet |
(dat zij) kwijtraken | (dat zij) kwijtraakten |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
kwijtrakend, kwijtrakende | (zijn) kwijtgeraakt |