Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈviːrə(n)delə(n)/ |
Afbreking | vie·ren·de·len |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) vierendeel | (ik) vierendeelde |
(jij) vierendeelt | (jij) vierendeelde |
(hij) vierendeelt | (hij) vierendeelde |
(wij) vierendelen | (wij) vierendeelden |
(jullie) vierendelen | (jullie) vierendeelden |
(gij) vierendeelt | (gij) vierendeeldet |
(zij) vierendelen | (zij) vierendeelden |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) vierendele | (dat ik) vierendeelde |
(dat jij) vierendele | (dat jij) vierendeelde |
(dat hij) vierendele | (dat hij) vierendeelde |
(dat wij) vierendelen | (dat wij) vierendeelden |
(dat jullie) vierendelen | (dat jullie) vierendeelden |
(dat gij) vierendelet | (dat gij) vierendeeldet |
(dat zij) vierendelen | (dat zij) vierendeelden |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
vierendeel | vierendeelt |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
vierendelend, vierendelende | (hebben) gevierendeeld |
Engels | quarter |
---|---|
Esperanto | kvaronumi |
Spaans | descuartizar |