Informatie over het woord légeren (Nederlands → Esperanto: kampadi)

Synoniemen: kamperen, gelegerd zijn

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈleɣərə(n)/
Afbrekingle·ge·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) leger(ik) legerde
(jij) legert(jij) legerde
(hij) legert(hij) legerde
(wij) legeren(wij) legerden
(jullie) legeren(jullie) legerden
(gij) legert(gij) legerdet
(zij) legeren(zij) legerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) legere(dat ik) legerde
(dat jij) legere(dat jij) legerde
(dat hij) legere(dat hij) legerde
(dat wij) legeren(dat wij) legerden
(dat jullie) legeren(dat jullie) legerden
(dat gij) legeret(dat gij) legerdet
(dat zij) legeren(dat zij) legerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
legerlegert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
legerend, legerende(hebben) gelegerd

Voorbeelden van gebruik

Het lijkt me toe dat daar soldaten legeren.