Synoniemen: inspannen, spannen, tuigen, voorspannen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔptœy̯ɣə(n)/ |
---|
Afbreking | op·tui·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) tuig op | (ik) tuigde op |
(jij) tuigt op | (jij) tuigde op |
(hij) tuigt op | (hij) tuigde op |
(wij) tuigen op | (wij) tuigden op |
(jullie) tuigen op | (jullie) tuigden op |
(gij) tuigt op | (gij) tuigdet op |
(zij) tuigen op | (zij) tuigden op |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) optuige | (dat ik) optuigde |
(dat jij) optuige | (dat jij) optuigde |
(dat hij) optuige | (dat hij) optuigde |
(dat wij) optuigen | (dat wij) optuigden |
(dat jullie) optuigen | (dat jullie) optuigden |
(dat gij) optuiget | (dat gij) optuigdet |
(dat zij) optuigen | (dat zij) optuigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
tuig op | tuigt op |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
optuigend, optuigende | (hebben) opgetuigd |