Synoniemen: duiden, interpreteren, opvatten, uitleggen, vertolken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈklaːrə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·kla·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verklaar | (ik) verklaarde |
(jij) verklaart | (jij) verklaarde |
(hij) verklaart | (hij) verklaarde |
(wij) verklaren | (wij) verklaarden |
(jullie) verklaren | (jullie) verklaarden |
(gij) verklaart | (gij) verklaardet |
(zij) verklaren | (zij) verklaarden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verklare | (dat ik) verklaarde |
(dat jij) verklare | (dat jij) verklaarde |
(dat hij) verklare | (dat hij) verklaarde |
(dat wij) verklaren | (dat wij) verklaarden |
(dat jullie) verklaren | (dat jullie) verklaarden |
(dat gij) verklaret | (dat gij) verklaardet |
(dat zij) verklaren | (dat zij) verklaarden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
verklaar | verklaart |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verklarend, verklarende | (hebben) verklaard |