Synoniemen: opdreunen, Woordsoort werkwoord Uitspraak /ˈɑvdraːjə(n)/ Afbreking af·draai·en Vervoeging
Aantonende wijs Tegenwoordige tijd Verleden tijd (ik) draai af (ik) draaide af (jij) draait af (jij) draaide af (hij) draait af (hij) draaide af (wij) draaien af (wij) draaiden af (jullie) draaien af (jullie) draaiden af (gij) draait af (gij) draaidet af (zij) draaien af (zij) draaiden af Aanvoegende wijs Tegenwoordige tijd Verleden tijd (dat ik) afdraaie (dat ik) afdraaide (dat jij) afdraaie (dat jij) afdraaide (dat hij) afdraaie (dat hij) afdraaide (dat wij) afdraaien (dat wij) afdraaiden (dat jullie) afdraaien (dat jullie) afdraaiden (dat gij) afdraaiet (dat gij) afdraaidet (dat zij) afdraaien (dat zij) afdraaiden Gebiedende wijs Enkelvoud/Meervoud Meervoud draai af draait af Deelwoorden Tegenwoordig deelwoord Verleden deelwoord afdraaiend, afdraaiende (hebben) afgedraaid
Duits | auf dem Leierkasten spielen; den Leierkasten drehen |
---|---|
Engels | grind out |
Esperanto | gurdi |