Informatie over het woord bibberen (Nederlands → Esperanto: frostotremi)

Synoniemen: beven van de kou, huiveren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɪbərə(n)/
Afbrekingbib·be·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bibber(ik) bibberde
(jij) bibbert(jij) bibberde
(hij) bibbert(hij) bibberde
(wij) bibberen(wij) bibberden
(jullie) bibberen(jullie) bibberden
(gij) bibbert(gij) bibberdet
(zij) bibberen(zij) bibberden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bibbere(dat ik) bibberde
(dat jij) bibbere(dat jij) bibberde
(dat hij) bibbere(dat hij) bibberde
(dat wij) bibberen(dat wij) bibberden
(dat jullie) bibberen(dat jullie) bibberden
(dat gij) bibberet(dat gij) bibberdet
(dat zij) bibberen(dat zij) bibberden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bibberbibbert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bibberend, bibberende(hebben) gebibberd

Vertalingen

Duitsfrösteln; vor Forst zittern
Engelsshiver
Esperantofrostotremi
Fransgrelotter
Spaanstemblequear; tiritar