Informatie over het woord knoeien (Nederlands → Esperanto: fiagi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈknujə(n)/
Afbrekingknoei·en

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) knoei(ik) knoeide
(jij) knoeit(jij) knoeide
(hij) knoeit(hij) knoeide
(wij) knoeien(wij) knoeiden
(jullie) knoeien(jullie) knoeiden
(gij) knoeit(gij) knoeidet
(zij) knoeien(zij) knoeiden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) knoeie(dat ik) knoeide
(dat jij) knoeie(dat jij) knoeide
(dat hij) knoeie(dat hij) knoeide
(dat wij) knoeien(dat wij) knoeiden
(dat jullie) knoeien(dat jullie) knoeiden
(dat gij) knoeiet(dat gij) knoeidet
(dat zij) knoeien(dat zij) knoeiden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
knoeiknoeit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
knoeiend, knoeiende(hebben) geknoeid

Voorbeelden van gebruik

Papakonstantínou ontkende in een verklaring met klem dat hij heeft geknoeid met de lijst.

Vertalingen

Esperantofiagi