Informatie over het woord uitrekenen (Nederlands → Esperanto: elkalkuli)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœy̯trekənə(n)/
Afbrekinguit·re·ke·nen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) reken uit(ik) rekende uit
(jij) rekent uit(jij) rekende uit
(hij) rekent uit(hij) rekende uit
(wij) rekenen uit(wij) rekenden uit
(jullie) rekenen uit(jullie) rekenden uit
(gij) rekent uit(gij) rekendet uit
(zij) rekenen uit(zij) rekenden uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uitrekene(dat ik) uitrekende
(dat jij) uitrekene(dat jij) uitrekende
(dat hij) uitrekene(dat hij) uitrekende
(dat wij) uitrekenen(dat wij) uitrekenden
(dat jullie) uitrekenen(dat jullie) uitrekenden
(dat gij) uitrekenet(dat gij) uitrekendet
(dat zij) uitrekenen(dat zij) uitrekenden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
reken uitrekent uit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitrekenend, uitrekenende(hebben) uitgerekend

Vertalingen

Catalaansdeterminar per càlcul
Duitsaufzählen; ausrechnen; errechnen; zu Ende zählen
Esperantoelkalkuli
Spaanssacar por cálculo