Informatie over het woord dekken (Nederlands → Esperanto: primeti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdɛkə(n)/
Afbrekingdek·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) dek(ik) dekte
(jij) dekt(jij) dekte
(hij) dekt(hij) dekte
(wij) dekken(wij) dekten
(jullie) dekken(jullie) dekten
(gij) dekt(gij) dektet
(zij) dekken(zij) dekten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) dekke(dat ik) dekte
(dat jij) dekke(dat jij) dekte
(dat hij) dekke(dat hij) dekte
(dat wij) dekken(dat wij) dekten
(dat jullie) dekken(dat jullie) dekten
(dat gij) dekket(dat gij) dektet
(dat zij) dekken(dat zij) dekten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
dekdekt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
dekkend, dekkende(hebben) gedekt

Voorbeelden van gebruik

Mevrouw, de tafel is gedekt.

Vertalingen

Engelslay
Esperantoprimeti