Informatie over het woord galopperen (Nederlands → Esperanto: galopi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɣalɔˈpeːrə(n)/
Afbrekingga·lop·peren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) galoppeer(ik) galoppeerde
(jij) galoppeert(jij) galoppeerde
(hij) galoppeert(hij) galoppeerde
(wij) galopperen(wij) galoppeerden
(jullie) galopperen(jullie) galoppeerden
(gij) galoppeert(gij) galoppeerdet
(zij) galopperen(zij) galoppeerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) galoppere(dat ik) galoppeerde
(dat jij) galoppere(dat jij) galoppeerde
(dat hij) galoppere(dat hij) galoppeerde
(dat wij) galopperen(dat wij) galoppeerden
(dat jullie) galopperen(dat jullie) galoppeerden
(dat gij) galopperet(dat gij) galoppeerdet
(dat zij) galopperen(dat zij) galoppeerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
galoppeergaloppeert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
galopperend, galopperende(hebben/zijn) gegaloppeerd

Voorbeelden van gebruik

De sergeant van de hertogelijke garde keerde zijn paard en galoppeerde naar het hoofd van de colonne.
En in de wetenschap dat gewapende mannen in het licht van de sterren achter hem aan galoppeerden, verminderde hij de snelheid van de grote hengst niet.
Even later kwam er een ruiter de heuvel over galopperen.

Vertalingen

Engelsgallop
Esperantogalopi