Informatie over het woord zaaien (Nederlands → Esperanto: semi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈzaːjə(n)/
Afbrekingzaai·en

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zaai(ik) zaaide
(jij) zaait(jij) zaaide
(hij) zaait(hij) zaaide
(wij) zaaien(wij) zaaiden
(jullie) zaaien(jullie) zaaiden
(gij) zaait(gij) zaaidet
(zij) zaaien(zij) zaaiden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) zaaie(dat ik) zaaide
(dat jij) zaaie(dat jij) zaaide
(dat hij) zaaie(dat hij) zaaide
(dat wij) zaaien(dat wij) zaaiden
(dat jullie) zaaien(dat jullie) zaaiden
(dat gij) zaaiet(dat gij) zaaidet
(dat zij) zaaien(dat zij) zaaiden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zaaizaait
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zaaiend, zaaiende(hebben) gezaaid

Vertalingen

Engelssow
Esperantosemi