Informatie over het woord blazen (Nederlands → Esperanto: blovi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈblazə(n)/
Afbrekingbla·zen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) blaas(ik) blies
(jij) blaast(jij) blies
(hij) blaast(hij) blies
(wij) blazen(wij) bliezen
(jullie) blazen(jullie) bliezen
(gij) blaast(gij) bliest
(zij) blazen(zij) bliezen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) blaze(dat ik) blieze
(dat jij) blaze(dat jij) blieze
(dat hij) blaze(dat hij) blieze
(dat wij) blazen(dat wij) bliezen
(dat jullie) blazen(dat jullie) bliezen
(dat gij) blazet(dat gij) bliezet
(dat zij) blazen(dat zij) bliezen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
blaasblaast
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
blazend, blazende(hebben) geblazen

Voorbeelden van gebruik

Wat de driemaster betreft, de wind blies de zeilen bol en na een ogenblik was het schip uit het gezicht verdwenen.

Vertalingen

Esperantoblovi