Informatie over het woord slepen (Nederlands → Esperanto: treni)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈslepə(n)/
Afbrekingsle·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) sleep(ik) sleepte
(jij) sleept(jij) sleepte
(hij) sleept(hij) sleepte
(wij) slepen(wij) sleepten
(jullie) slepen(jullie) sleepten
(gij) sleept(gij) sleeptet
(zij) slepen(zij) sleepten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) slepe(dat ik) sleepte
(dat jij) slepe(dat jij) sleepte
(dat hij) slepe(dat hij) sleepte
(dat wij) slepen(dat wij) sleepten
(dat jullie) slepen(dat jullie) sleepten
(dat gij) slepet(dat gij) sleeptet
(dat zij) slepen(dat zij) sleepten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
sleepsleept
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
slepend, slepende(hebben) gesleept

Voorbeelden van gebruik

Het schip is naar Bremerhaven gesleept.
De Arctic Sunrise, het schip van Greenpeace dat geënterd is door de Russische kustwacht, wordt naar Murmansk gesleept.

Vertalingen

Afrikaanssleep
Engelstow
Esperantotreni