Woordsoort | werkwoord |
---|
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) zuig uit | (ik) zoog uit |
(jij) zuigt uit | (jij) zoog uit |
(hij) zuigt uit | (hij) zoog uit |
(wij) zuigen uit | (wij) zogen uit |
(jullie) zuigen uit | (jullie) zogen uit |
(gij) zuigt uit | (gij) zoogt uit |
(zij) zuigen uit | (zij) zogen uit |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) uitzuige | (dat ik) uitzoge |
(dat jij) uitzuige | (dat jij) uitzoge |
(dat hij) uitzuige | (dat hij) uitzoge |
(dat wij) uitzuigen | (dat wij) uitzogen |
(dat jullie) uitzuigen | (dat jullie) uitzogen |
(dat gij) uitzuiget | (dat gij) uitzoget |
(dat zij) uitzuigen | (dat zij) uitzogen |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
zuig uit | zuigt uit |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
uitzuigend, uitzuigende | (hebben) uitgezogen |
Esperanto | ekspluataĉi |
---|