Informatie over het woord zich nestelen (Nederlands → Esperanto: eknesti)

Woordsoortwederkerend werkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) nestel mij(ik) nestelde mij
(jij) nestelt je(jij) nestelde je
(hij) nestelt zich(hij) nestelde zich
(wij) nestelen ons(wij) nestelden ons
(jullie) nestelen ons(jullie) nestelden ons
(gij) nestelt u(gij) nesteldet u
(zij) nestelen zich(zij) nestelden zich
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) mij nestele(dat ik) mij nestelde
(dat jij) je nestele(dat jij) je nestelde
(dat hij) zich nestele(dat hij) zich nestelde
(dat wij) ons nestelen(dat wij) ons nestelden
(dat jullie) ons nestelen(dat jullie) ons nestelden
(dat gij) u nestelet(dat gij) u nesteldet
(dat zij) zich nestelen(dat zij) zich nestelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
nestel jenestelt je
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zich nestelend, zich nestelende(hebben) zich genesteld