Informatie over het woord oppikken (Nederlands → Esperanto: bekpreni)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpɪkə(n)/
Afbrekingop·pik·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) pik op(ik) pikte op
(jij) pikt op(jij) pikte op
(hij) pikt op(hij) pikte op
(wij) pikken op(wij) pikten op
(jullie) pikken op(jullie) pikten op
(gij) pikt op(gij) piktet op
(zij) pikken op(zij) pikten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) oppikke(dat ik) oppikte
(dat jij) oppikke(dat jij) oppikte
(dat hij) oppikke(dat hij) oppikte
(dat wij) oppikken(dat wij) oppikten
(dat jullie) oppikken(dat jullie) oppikten
(dat gij) oppikket(dat gij) oppiktet
(dat zij) oppikken(dat zij) oppikten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
pik oppikt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
oppikkend, oppikkende(hebben) opgepikt

Voorbeelden van gebruik

Ze pikken krabbetjes en kreeftjes op die de zee op het strand legt.

Vertalingen

Esperantobekpreni