Informatie over het woord opgloeien (Nederlands → Esperanto: ekardi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpxlujə(n)/
Afbrekingop·gloei·en

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) gloei op(ik) gloeide op
(jij) gloeit op(jij) gloeide op
(hij) gloeit op(hij) gloeide op
(wij) gloeien op(wij) gloeiden op
(jullie) gloeien op(jullie) gloeiden op
(gij) gloeit op(gij) gloeidet op
(zij) gloeien op(zij) gloeiden op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opgloeie(dat ik) opgloeide
(dat jij) opgloeie(dat jij) opgloeide
(dat hij) opgloeie(dat hij) opgloeide
(dat wij) opgloeien(dat wij) opgloeiden
(dat jullie) opgloeien(dat jullie) opgloeiden
(dat gij) opgloeiet(dat gij) opgloeidet
(dat zij) opgloeien(dat zij) opgloeiden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
gloei opgloeit op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opgloeiend, opgloeiende(hebben) opgegloeid

Vertalingen

Duitsin Glut geraten; erglühen
Esperantoekardi