Informatie over het woord smalen (Nederlands → Esperanto: paroli malŝate)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsmalə(n)/
Afbrekingsma·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) smaal(ik) smaalde
(jij) smaalt(jij) smaalde
(hij) smaalt(hij) smaalde
(wij) smalen(wij) smaalden
(jullie) smalen(jullie) smaalden
(gij) smaalt(gij) smaaldet
(zij) smalen(zij) smaalden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) smale(dat ik) smaalde
(dat jij) smale(dat jij) smaalde
(dat hij) smale(dat hij) smaalde
(dat wij) smalen(dat wij) smaalden
(dat jullie) smalen(dat jullie) smaalden
(dat gij) smalet(dat gij) smaaldet
(dat zij) smalen(dat zij) smaalden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
smaalsmaalt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
smalend, smalende(hebben) gesmaald

Vertalingen

Esperantoparoli malŝate