Informatie over het woord ophangen (Nederlands → Esperanto: fini la telefonan interparolon)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpɦɑŋə(n)/
Afbrekingop·han·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hang op(ik) hing op
(jij) hangt op(jij) hing op
(hij) hangt op(hij) hing op
(wij) hangen op(wij) hingen op
(jullie) hangen op(jullie) hingen op
(gij) hangt op(gij) hingt op
(zij) hangen op(zij) hingen op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ophange(dat ik) ophinge
(dat jij) ophange(dat jij) ophinge
(dat hij) ophange(dat hij) ophinge
(dat wij) ophangen(dat wij) ophingen
(dat jullie) ophangen(dat jullie) ophingen
(dat gij) ophanget(dat gij) ophinget
(dat zij) ophangen(dat zij) ophingen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
hang ophangt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
ophangend, ophangende(hebben) opgehangen

Voorbeelden van gebruik

Nu moet ik ophangen, Greet, want ik schijn hier onmisbaar te zijn.
Wat gebeurde er nadat u had opgehangen?
Hij hing op, sloot zijn bureaula af en terwijl hij zich omdraaide, stond hij even stil om uit het grote raam naar buiten te kijken.

Vertalingen

Esperantofini la telefonan interparolon