Synoniemen: kantelen, kapseizen, omvallen, ten val komen, omkiepen, omkieperen, omkantelen, zich omrollen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔmslan/ |
---|
Afbreking | om·slaan |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) sla om | (ik) sloeg om |
(jij) slaat om | (jij) sloeg om |
(hij) slaat om | (hij) sloeg om |
(wij) slaan om | (wij) sloegen om |
(jullie) slaan om | (jullie) sloegen om |
(gij) slaat om | (gij) sloegt om |
(zij) slaan om | (zij) sloegen om |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) omsla | (dat ik) omsloege |
(dat jij) omsla | (dat jij) omsloege |
(dat hij) omsla | (dat hij) omsloege |
(dat wij) omslaan | (dat wij) omsloegen |
(dat jullie) omslaan | (dat jullie) omsloegen |
(dat gij) omslaat | (dat gij) omsloeget |
(dat zij) omslaan | (dat zij) omsloegen |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
omslaand, omslaande | (zijn) omgeslagen |
Waardoor de boot omsloeg, is niet bekend en ook over de identiteit van de vier slachtoffers konden nog geen mededelingen worden gedaan.
Ze proberen de boot te laten omslaan!