Informatie over het woord zich vestigen (Nederlands → Esperanto: setli)

Woordsoortwederkerend werkwoord
Afbrekingzich ves·ti·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) vestig mij(ik) vestigde mij
(jij) vestigt je(jij) vestigde je
(hij) vestigt zich(hij) vestigde zich
(wij) vestigen ons(wij) vestigden ons
(jullie) vestigen ons(jullie) vestigden ons
(gij) vestigt u(gij) vestigdet u
(zij) vestigen zich(zij) vestigden zich
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) mij vestig(dat ik) mij vestigde
(dat jij) je vestig(dat jij) je vestigde
(dat hij) zich vestig(dat hij) zich vestigde
(dat wij) ons vestigen(dat wij) ons vestigden
(dat jullie) ons vestigen(dat jullie) ons vestigden
(dat gij) u vestiget(dat gij) u vestigdet
(dat zij) zich vestigen(dat zij) zich vestigden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
vestig jevestigt je
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zich vestigend, zich vestigende(hebben) zich gevestigd

Voorbeelden van gebruik

Ibele Zweder trok met zijn koffertje naar het westen en vestigde zich aan de rand van het Donkere Bomen Bos.
In het gebied waar de wolvin zich heeft gevestigd, loopt ook een mannelijke wolf rond.