Synoniemen: bijeenpassen, het eens zijn, kloppen, overeenstemmen, rijmen, samengaan, stroken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɑkɔrˈdeːrə(n)/ |
---|
Afbreking | ac·cor·de·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) accordeer | (ik) accordeerde |
(jij) accordeert | (jij) accordeerde |
(hij) accordeert | (hij) accordeerde |
(wij) accorderen | (wij) accordeerden |
(jullie) accorderen | (jullie) accordeerden |
(gij) accordeert | (gij) accordeerdet |
(zij) accorderen | (zij) accordeerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) accordere | (dat ik) accordeerde |
(dat jij) accordere | (dat jij) accordeerde |
(dat hij) accordere | (dat hij) accordeerde |
(dat wij) accorderen | (dat wij) accordeerden |
(dat jullie) accorderen | (dat jullie) accordeerden |
(dat gij) accorderet | (dat gij) accordeerdet |
(dat zij) accorderen | (dat zij) accordeerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
accordeer | accordeert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
accorderend, accorderende | (hebben) geaccordeerd |